Zo kunnen wij
jou helpen
Als kwaliteitsgeregistreerde logopedisten begeleiden we al vele jaren jonge kinderen en volwassenen.
behandelgebiedenAls kwaliteitsgeregistreerde logopedisten begeleiden we al vele jaren jonge kinderen en volwassenen.
behandelgebiedenDe meeste kinderen verwerven de taal die in hun omgeving gesproken wordt snel en moeiteloos. Kinderen met een normale taalontwikkeling zeggen tussen 1.5 en 2.0 jaar de eerste woordjes.
Een goede taalontwikkeling is voor ieder kind erg belangrijk. Taal is een middel om met anderen te communiceren, om duidelijk te maken wat je wil, maar ook wat je niet wil. Door gedachten en gebeurtenissen om te zetten in taal kunnen kinderen dingen beter herinneren. Taal speelt ook een belangrijke rol bij de emotionele ontwikkeling en het gedrag van een kind. Het is daarom belangrijk dat kinderen bij wie de taalontwikkeling vertraagd verloopt tijdig wordt gesignaleerd.
Tot de leeftijd van twee jaar wordt de taalontwikkeling van het kind binnen JGZ-organisaties vergeleken met de communicatiekenmerken uit het Van Wiechenonderzoek.
leeftijd | Geselecteerde mijlpalen SNEL |
12 – 18 mndn | Begrijpt opdrachten met twee woorden. Kan een of meer lichaamsdelen aanwijzen. |
18 – 24 mndn | Zegt ongeveer 10 woordjes |
2;0 – 2;6 jaar | Begrijpt zinnetjes met drie woorden. Kan twee woordjes combineren. |
2;6 – 3;0 jaar | Maakt zinnetjes met drie en vier woorden. Ongeveer 50% is verstaanbaar |
3;6 – 4;0 jaar | Vertelt spontaan wel eens een verhaaltje |
4;0 – 5;6 jaar | Kan een verhaaltje navertellen aan de hand van plaatjes. Ongeveer 75% is verstaanbaar |
>5;6 jaar | Lange, ook samengestelde zinnen |
Bijna alles is te verstaan. Spreekt ongeveer als een volwassene |
Het gehoor, het luistergedrag, de aandacht en de neurologische ontwikkeling zijn factoren die het verloop van de taalontwikkeling van een kind bepalen. Daarnaast heeft het kind een stimulerende taalomgeving nodig om zijn taal te kunnen ontwikkelen. Hierbij is de duur, frequentie, continuïteit, kwaliteit en regelmaat van het taalaanbod van belang.
Er zijn echter kinderen die tussen 2.0 en 2.5 jaar nog niet of nauwelijks spreken of die nog maar enkele woorden zeggen. Bij deze kinderen is er sprake van een verlate taalaanvang. Deze kinderen vullen de enkele woordjes aan met redelijk veel brabbelen of maken verder geen geluiden. Deze problemen kunnen van voorbijgaande aard zijn, echter is bij een klein percentage van deze kinderen de taalontwikkeling hardnekkig van aard en heeft het een blijvend karakter. De taalontwikkeling verloopt bij deze kinderen vertraagd en zij blijven op taalgebied meer moeilijkheden ondervinden en lager presteren dan leeftijdsgenoten. Bij kinderen met een vertraagde taalontwikkeling is vaker sprake van bijkomende gedragsproblematiek.
Daarnaast heeft naar schatting 7% van de kinderen in de leeftijd van 5 jaar te maken met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Kinderen met TOS zijn vaak slimme kinderen die moeite hebben met het praten en vertellen. Een aantal van deze kinderen hebben ook moeite te begrijpen wat anderen zeggen. Bij TOS is er iets mis met het aangeboren vermogen om taal te leren. Het proces van de taalontwikkeling verloopt afwijkend doordat de hersenen taal niet optimaal verwerkt. Problemen met het uiten en verwerken van taal wordt bij deze kinderen niet veroorzaak door een verstandelijke beperking, gehoorproblemen of een beperkt taalaanbod. Het is een onzichtbare handicap.
Kinderen met een ontwikkelingsdysfasie behoren ook tot de groep met een gestoorde taalontwikkeling. Deze kinderen hebben een specifieke taalontwikkelingsstoornis. Hierdoor is het voor hen zeer moeilijk om zich de mondelinge taal eigen te maken. Deze kinderen hebben vaak ook schoolse- en sociaal-emotionele problemen.
Voor het op gang brengen en het bevorderen van de taalontwikkeling zal de logopedische begeleiding gericht worden op zowel een directe- als indirecte vorm van begeleiden.
Directe logopedische begeleiding kan bestaan uit taaltraining waarbij het accent ligt op het bevorderen van specifieke taalaspecten zoals de zinsbouw, woordenschat of woordvorming en het op gang brengen van de interactie met het kind.
Het bevorderen van de interactie kan worden bereikt door aan te sluiten bij de belevingswereld van het kind. Dit wordt bereikt door het taalaanbod aan te passen aan de taalontwikkeling van het kind en te reageren op hetgeen het kind zegt. De stiltes die tijdens de interactie ontstaan kunnen worden doorbroken door alles wat een kind aan geluiden maakt te imiteren. Daarnaast zal de logopedist de aandacht van het kind trekken en de auditieve verwerking beter laten verlopen door taal aan te bieden in een traag spreektempo en met veel herhalingen gevolgd door spreekpauzes. Door geduldig te luister, het kind belangstellend aan te kijken en even niets te zeggen, wordt het kind aangemoedigd en heeft het meer tijd zich verbaal te uiten of een aangeboden klank of woord te imiteren. Ondanks dat de directe begeleiding afhankelijk is van de therapierijpheid van het kind, is het zinvol om zo snel mogelijk met logopedie te beginnen, waarbij er wel een overlap moet zijn tussen directe en indirecte begeleiding.
Bij de indirecte begeleiding zal de logopedist naast de directe begeleiding de omgeving, meestal de ouder(s) van het kind, indirect begeleiden in hun communicatie met hun kind. Indirect begeleiden kan binnen de logopedische begeleiding plaatsvinden aan de hand van modeling. Aan de hand van modeling maakt de logopedist de aanpak ‘zichtbaar’ door tijdens de directe begeleiding haar denkproces en aanpak hardop te verwoorden en aan te geven hoe de vaardigheid eigen kan worden gemaakt. De ouder kan vervolgens de voorgedane aanpak kopiëren. Voor het slagen van de behandeling is het erg belangrijk dat de ouder de aanpak thuis voortzet.
Indien na max. 6 maanden onvoldoende vorderingen in de taalontwikkeling zijn waar te nemen, kan worden overwogen uw kind door te verwijzen naar een audiologisch centrum voor verder diagnostisch onderzoek.
Bij een vertraagde spraakontwikkeling laat het kind klanken weg, vervangt een klank door een andere of spreekt klanken verkeerd uit. Het kind kan moeilijk onder woorden brengen wat hij/zij wil zeggen.
Een spraakprobleem kan worden veroorzaakt door een andere stoornis, zoals slechthorendheid, een verstandelijke handicap of motorische problemen.
Bij spraakproblemen kan het kind niet duidelijk maken wat het wil en wordt niet begrepen. De communicatie en het onderling contact zijn bemoeilijkt. Hierdoor kunnen gedragsproblemen en/of een sociaal isolement ontstaan.
Spraak- en taalproblemen zijn nauw met elkaar verbonden. Zo kan een spraakprobleem voortkomen uit een achterstand in de taalontwikkeling, maar ook afzonderlijk voordoen.
Spraak- en/of taalproblemen kunnen leerproblemen tot gevolg hebben.
De logopedist geeft de ouders en directe omgeving advies over het stimuleren van de spraak en taal. Bij spraakproblemen bestaat de behandeling uit luisterspelletjes en spraaktraining.
Onder Auditieve verwerkingsproblemen wordt verstaan:
Zwakke luistervaardigheid
Wanneer het gehoor in orde is, maar het gehoorde niet wordt verwerkt. Hierbij kan onder andere sprake zijn van:
Deze problemen komen vaak voor in samenhang met andere symptomen, zoals concentratieproblemen.
Slechthorendheid
Wanneer een middenoorontsteking slechthorendheid veroorzaakt.
Een tijdelijk gehoorverlies wegens een middenoorontsteking (tot 50 dB) is op zich geen probleem. Doet het zich regelmatig voor dan kan het onder andere leiden tot spraak- en taalproblemen. Soms kan de KNO-arts besluiten trommelvliesbuisjes te plaatsen.
Gelijksoortige problemen kunnen ook ontstaan bij een gaatje in het trommelvlies of bij langdurig bestaan van lijm-oor (glue-ears) als gevolg van vocht achter het trommelvlies.
Doofheid
Doofheid is aangeboren of niet-aangeboren. Bij aangeboren doofheid ontwikkeld de gesproken taal zich niet spontaan, ook niet na het aanmeten van hoortoestellen.
Bij niet aangeboren doofheid zich spraak en taal doorgaans al ontwikkeld, maar dit is vanzelfsprekend afhankelijk van de leeftijd waarop de doofheid ontstaat.
Doofheid kan leiden tot een slechte verstaanbaarheid, opvallende stemgeving en communicatieproblemen. Deze problemen kunnen mogelijk leiden tot een sociaal isolement en/of een verminderd beroepsperspectief.
Het leren onderscheiden van geluiden of spraakklanken.
Weten uit welke klankstukken of spraakklanken een woord bestaat (bo-ter-ham; b-oo-m).
Het kunnen onthouden en nazeggen van dingen die verteld worden (ik ga op reis en ik neem mee….; nazeggen van 3-4-5 woorden; nazeggen van zinnen).
De oefeningen kunnen bijdragen tot het beter begrijpen van een auditieve opdracht en het beter begrijpen van een auditieve opdracht en zo de opdracht in goede volgorde uit kan voeren. Daarnaast zal de inhoud van een verteld verhaal beter worden begrepen en ook hoofdpunten uit auditief verkregen informatie beter worden onthouden.
Bij doofheid kan de behandeling ook bestaan uit het leren van liplezen en gebarentaal.
Voor de gezondheid, de mond en de stand van de tanden is het belangrijk dat alle spieren in het mondgebied in balans zijn. Deze spieren oefenen namelijk kracht uit op de tanden en botten. Spieren die hierin een belangrijke rol spelen zijn de tong, de lippen en de wangen. Wanneer de krachten van de spieren niet in balans zijn, kunnen de tanden anders gaan staan of de botten anders groeien.
Onder afwijkende mondgewoonten wordt verstaan:
Wanneer kinderen na hun derde levensjaar duimen, vingerzuigen en/of speenzuigen verandert de natuurlijke behoefte om te zuigen in zuiggedrag. Het komt regelmatig voor dat de spieren in en rond de mond in dit geval verslappen, waardoor kinderen de mond veel open hebben, door de mond ademen, speeksel verliezen, een afwijkende tongligging hebben en afwijkend slikken. Dit kan invloed hebben op het praten. Deze kinderen kunnen bijvoorbeeld gaan slissen.
In normale situaties wordt er door de neus geademd. Wanneer de mond teveel openstaat of door de mond wordt geademd, worden de spieren in de mond slapper. Doordat de tong laag in de mond ligt, drukt deze tegen de ondertanden. Hierdoor kan een afwijkende groei ontstaan van de tanden en de kaak. Ook kun je hierdoor sneller verkouden worden of zelfs oorproblemen krijgen, omdat de lucht niet gezuiverd en verwarmd wordt.
Normaal gesproken ligt de tong boven tegen het gehemelte aan, met de tongpunt net achter de voortanden. Wanneer de tong op de mondbodem, tegen of tussen de tanden of ver achterin de mond ligt, heeft dit invloed op de groei van de kaak en de stand van de tanden.
Smakken, tegelijk aan twee kanten kauwen of verkeerd afbijten zijn voorbeelden van afwijkend kauwen. Dit kan de balans van de spieren in en rond de mond verstoren.
Bij een afwijkende slik komt de tong tegen/tussen de tanden. We slikken ongeveer 1500 keer per dag. Als de tong steeds met kracht tegen de tanden duwt tijdens ieder slik, dan kan dit de tandenstand doen veranderen.
Bij het nagelbijten wordt de onderkaak naar voren verschoven, waardoor veel kracht op de kaakgewrichten ontstaat. Dit kan pijnklachten veroorzaken.
Afwijkend mondgedrag hoeft niet dé oorzaak te zijn van een afwijkende gebitsstand/kaakvorm. Dit kan ook erfelijk bepaald zijn of een combinatie van beiden.
De behandeling (OMFT) bij afwijkend mondgedrag zal gericht zijn op:
– Het bevorderen van de lipspierspanning
– Het aanleren van een correcte slikbeweging
– Het aanleren van een correcte tongpositie in rust
Op jonge leeftijd kan de behandeling gericht worden op het afleren van duim-, vinger- en speen zuigen, mondademen, afwijkend kauwen en nagelbijten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een ‘trainer’.
Voor het vlot en effectief aanleren van een juiste slikbeweging en tongpositie in rust zien wij als voorwaarde dat de boventanden zijn gewisseld. Dit vindt daarom pas op iets latere leeftijd plaats.
Slikstoornissen kunnen ontstaan door veranderingen in de structuren van de mond, de keel en het strottenhoofd. Er kunnen problemen ontstaan in de aansturing van de spieren, of er kan sprake zijn van een plaatselijke beschadiging waardoor het slikken minder goed gaat.
Na hersenletsel (bijvoorbeeld door een beroerte, ongeval, tumor) of een aandoening van het zenuwstelsel (bijvoorbeeld MS, Parkinson, A.L.S.) kan de aansturing van spieren problemen geven. Door een operatie in het hoofd- en halsgebied treden soms plaatselijke beschadigingen op of zijn er belemmeringen waardoor het eten en drinken minder gemakkelijk gaat.
Stress en angst kunnen ook leiden tot problemen met het eten en drinken.
Slikstoornissen hebben zowel lichamelijke als sociale gevolgen. Lichamelijke gevolgen zijn bijvoorbeeld verslikken, moeite met kauwen, het blijven hangen van voedsel of ongewenst gewichtsverlies. Sociale gevolgen van slikproblemen zijn bijvoorbeeld dat het nuttigen van een diner in een restaurant kan lastig zijn en dat het plezier in het eten en drinken kan verdwijnen.
Afhankelijk van de oorzaak en de ernst van het slikprobleem stelt de logopedist in overleg met de patiënt een behandelplan op. Het doel van de behandeling kan zich richten op het verminderen van het risico op verslikken, het verbeteren van de voedingstoestand of het met meer plezier eten en drinken.
De behandeling kan zich richten ook op de stoornis door middel van het aanleren van compensatiestrategieën of het trainen van specifieke spieren. Daarnaast worden meestal adviezen aan de cliënt (en zijn omgeving) gegeven met betrekking tot bijvoorbeeld de houding tijdens de maaltijd, de consistentie van het voedsel en de wijze van aanbieden.
De resultaten van de slikbehandeling zijn in grote mate afhankelijk van de ernst en aard van de stoornis. Soms blijven er beperkingen bestaan, waardoor bijvoorbeeld een bepaalde voedselbereiding noodzakelijk is. Of dat bepaalde voedingsmiddelen niet meer geslikt kunnen worden.
De nadruk van de logopedische behandeling zal dan liggen op het zo aangenaam mogelijk maken van de eet- en drinkmomenten.
Personen met een spreekberoep kunnen op den duur, door het intensief gebruiken van de stem, stemklachten ontwikkelen. Vaak ontstaat dit omdat er niet de juiste verhouding is tussen stembelasting en stemrust; de stem heeft onvoldoende tijd om te herstellen. De stemklachten zorgen voor een vermoeit gevoel van de keel en het fijne weefsel van de stembanden. De keel voelt door intensief en foutief stemgebruik geïrriteerd, pijnlijk, branderig of dichtgeknepen. Soms lijkt het of er iets niet kan worden weggeslikt. Deze klachten kunnen ook voorkomen bij veelvuldig keelschrapen en kuchen of spanning rond het halsgebied.
De stemkwaliteit kan bij stemklachten aangedaan zijn en schor, krakerig, met ruis of hees klinken. Deze klachten gaan vaak samen met andere symptomen zoals hoesten, te luid, te zacht, te hoog, te laag of te gespannen spreken. Hierdoor kan pijn in de keel ontstaan of kan men moe worden van het spreken. Langdurige stemklachten kunnen soms lijden stembandafwijkingen zoals stembandknobbels.
Bij stembandbeschadigingen zoals rood geïrriteerde stembanden of stembandknobbels sluiten en trillen de stembanden niet meer goed. De stemkwaliteit is hierdoor verminderd en men ervaart vaak pijn in de keel en vermoeidheid door het spreken. Een ingreep door de KNO-arts is in deze gevallen soms noodzakelijk.
De logopediste geeft advies over het stemgebruik. Voor een optimale kwaliteit van de stem is het vaak noodzakelijk om eerst aan een goede basishouding en ademing in rust te werken. Vervolgens worden deze adembeweging gekoppeld aan de stemgeving tijdens het spreken, luid stemgeven en/of zingen. Tot slot kunnen oefeningen worden gegeven ter bevordering van het sluiten en trillingspatroon van de stembanden.
Ademhalen is op de eerste plaats een levensvoorwaarde, maar ook voor het spreken is adem onmisbaar.
De door stress veroorzaakte ademhaling wordt disfunctioneel adempatroon of hyperventilatie genoemd. Dit houdt in dat dat je – gezien de situatie – steeds te veel ademt. Dit zorgt ervoor dat de lucht te vaak wordt ververst met lucht en daardoor te veel koolzuurgas verliest. Door het te veel uitademen van koolzuurgas bereikt te weinig zuurstof de hersenen. Door te weinig koolzuurgas in het bloed, kunnen we lichamelijke klachten krijgen zoals benauwdheid, druk op de borst, een opgejaagd gevoel en duizeligheid.
Er zijn twee soorten ademhaling de borst– en buikademhaling
Rondom de longen zitten twee vliezen. Het binnenste vlies (het longvlies) zit tegen de longen aan. Het buitenste vlies (het borstvlies) ligt tegen de borstkas aan en het middenrif. Inademing ontstaat door de ribben uit te zetten (=borstademhaling) of door je buik naar voren te duwen (=buikademhaling). Bij beide soorten ademhaling wordt het longoppervlak vergroot, waardoor er een onderdruk in de longen ontstaat en daardoor zuurstof wordt aangezogen.
De meeste mensen hebben een goede lage buikademhaling in rust, maar wordt dit verstoord zodra ze gaan spreken. Bij mensen met LongCOVID merk ik dat zij de controle over hun adembeweging in rust kwijt zijn.
Ademproblemen en spanning rond het halsgebied kan soms leiden tot veelvuldig boeren, kuchen of gapen.
De behandeling zal zich richten op het bewust worden van de manier van ademen in rust en tijdens het spreken. Vervolgens zal de juiste adembeweging tijdens het spreken en indien nodig ook in rust worden aangeleerd.
We spreken van stotteren wanneer de spraak niet vloeiend is. Er kan sprake zijn van het herhalen van klanken, lettergrepen of woorden, het verlengen van klanken en het blokkeren van de spraak. Daarnaast kunnen er begeleidende symptomen voorkomen, zoals: het meebewegen van gezicht en/of lichaamsdelen, transpireren, vermijden van bepaalde klanken/woorden en/of spreeksituaties.
Stotteren wordt veroorzaakt door een zwakke aanleg voor timing van de spraakbewegingen. Deze aanleg is vaak erfelijk, maar dat wil niet zeggen dat iedereen met deze aanleg in de familie gaat stotteren. Daarnaast kunnen ook mensen zonder familiaire aanleg gaan stotteren. Omgevingsfactoren kunnen het stotteren doen toenemen of in stand houden.
De logopedist doet onderzoek en bekijkt hoe het stotteren zich heeft ontwikkeld en in welke fase het stotteren is. De behandeling wordt daarop afgestemd. Dit kan betekenen dat de logopedist een advies geeft voor behandeling elders, bijvoorbeeld bij een logopedist/stottertherapeut of een regionaal centrum voor stottertherapie.
Stotteren bij jonge kinderen is vaak moeilijk te herkennen, omdat het meestal geleidelijk ontstaat. Zo vroeg mogelijk ingrijpen is wel uiterst belangrijk, want bij 5% van deze kinderen kan onvloeiende spraak zich ontwikkelen tot chronisch stotteren.
We spreken van broddelen wanneer iemand onduidelijk (rommelig) spreekt en dit uit reacties van zijn omgeving kan opmaken (‘praat een rustig’), maar dit moeilijk bewust kan veranderen.
Vaak is het een combinatie van de volgende factoren: een slappe uitspraak, hoog spreektempo, in elkaar schuiven van woorden, woorden niet volledig uitspreken, lettergrepen overslaan, herhalen van woorden en klanken, gebruik van stopwoorden en/of starters, veer versprekingen, goed beginnen en dan sneller gaan, zachter worden, lettergrepen overslaan, monotoon spreken of steeds eenzelfde intonatiepatroon, moeilijkheden met het formuleren van gedachten (ook schriftelijk).
Broddelen wordt veroorzaakt door een in aanleg zwak taalgevoel, een zwakke luistervaardigheid en het moeilijk beoordelen van het eigen spreken (feedback), waardoor men zichzelf niet corrigeert.
De logopedist maakt een (band)opname om inzicht te geven in het onduidelijke spreken. Daarnaast geeft de logopedist luister- en articulatieoefeningen, oefeningen voor vertraging van het spreektempo en verbetering van de intonatie. Belangrijk is het stimuleren van de eigen feedback op het spreken.
Hanen oudercursus Praten doe je met z’n tweeën
Voor ouders die zich zorgen maken over de taalontwikkeling van hun kind
Voor wie
De Hanen oudercursus is voor kinderen in de leeftijd van 2 – 4 jaar die nog niet of maximaal in tweewoordzinnen spreken.
Een goede taalontwikkeling is voor ieder kind erg belangrijk. Ieder kind heeft naast het aangeboren vermogen om een taal te leren ook een omgeving nodig die de taal op de juiste manier aanbiedt.
Wat
Tijdens de cursus leert u als ouder de taalontwikkeling van uw kind in alledaagse situaties te stimuleren om zo te komen tot een optimale taalontwikkeling. Wel wordt ervan uitgegaan dat u als ouder voldoende interesse heeft en zich willen inzet om leerstijlen te leren en te gebruiken met uw kind.
Tijdens de online groepsbijeenkomsten worden de communicatieprincipes met als basis
Kijken – Wachten – Luisteren
besproken en geoefend. Met elkaar ontdekt u hoe de taalverwerving van uw kind verloopt en op welke wijze u de communicatieprincipes thuis kunt toepassen.
Tijdens de video-coaching worden opnames gemaakt van een interactiemoment tussen u en uw kind. Aan de hand van de opnames zullen we kijken:
De opname worden individueel besproken, maar kan, met uw toestemming, ook in de groep worden gebruikt.
Waar
De cursus bestaat uit 8 online groepsbijeenkomsten* en 3 individuele video-coaching gesprekken in de logopediepraktijk of bij u thuis.
Voorafgaand aan de cursus vindt een kennismakingsbezoek en een online groeps- introductiebijeenkomst plaats.
*groepsgrootte: ouder(s) van max. 8 kinderen
Wanneer
Afhankelijk van het aantal aanmeldingen. Neem hiervoor contact op met Conny Gutter 06-50897794
Materiaal
Het boek ‘Praten doe je met z’n tweeën’ is de handleiding die u tijdens de cursus zal gebruiken om uw leerproces te ondersteunen.
Het boek is in verschillende talen te verkrijgen:
Nederlands: ‘Praten doe je met z’n tweeën’
Engels: ‘It Takes Two to Talk’
Frans: ‘Parler, n jeu a deux’
Spaans ‘Hablando, nos endendemos los
dos’
Deens: ‘To skal der Til’
Italiaans: ‘Parlare un gioco a due’
Kosten
De cursus wordt volledig vergoed door ieder verzekeringsmaatschappij.
Aanmelden
Voor meer informatie of aanmelding kunt u een e-mail sturen naar
connygutter@logopedieaanderijn.nl.